Prof.dr.Godfried-Willem RAES

Kursus Experimentele Muziek: Boekdeel 4: Akoestiek, Organologie en Experimentele Instrumentenbouw

Hogeschool Gent : Departement Muziek & Drama


<Terug naar inhoudstafel kursus>

 

De Vioolfamilie

akoestische beschouwingen & nieuwe muziek

4045: Strijkinstrumenten


Hoe snaren trillen en snaren door strijken aan het trillen kunnen worden gebracht zagen we reeds in vorige paragrafen. (4040.html en 4041.html). Over klankkasten schreven we ook reeds een en ander. Hier evenwel komen al die elementen samen en vormen ze de klassieke strijkinstrumentengroep behorende tot de vioolfamilie.

De viool-familie bestaat uit volgende leden:

viool - altviool - cello - kontrabas, waarbij deze laatste toch een buitenbeentje is, omdat hij naar vorm eerder aansluit bij de oudere gamba familie. Ook zijn stemming is afwijkend: in kwarten i.p.v. kwinten.

De viool heeft een totale lengte van ca. 60cm. De snaren zijn gestemd als 55, 62, 69, 76.

(Voor kinderen worden ook speciale kleiner gedimensioneerde violen gebouwd, die worden aangeduid als 3/4, 1/2, 1/4 naargelang de maten tegenover de normale viool.)

De altviool heeft een totale lengte van 75cm, maar die lengte varieert heel wat meer van bouwer tot bouwer en van exemplaar tot exemplaar. De snaren zijn gestemd als 48, 55, 62, 69. Een kwint lager dus, dan de viool.

De cello heeft een totale lengte van ca. 120cm, en wordt een oktaaf lager gestemd dan de altviool: 36, 43, 50, 57.

De kontrabas tenslotte bestaat in twee types: viersnarig en vijfsnarig. De vijfsnarige bas wordt bijna uitsluitend gebruikt in de nog steeds in stand gehouden en overbemande symfonische orkesten. Hij is nogal log en zwaar. De stemming is 24, 28, 33, 38, 43. De laagste snaar staat een terts lager dan de eerstvolgende snaar. De overige snaren worden in kwarten gestemd.

De viersnarige kontrabas, een heel wat wendbaarder instrument, wordt gestemd als 28, 33, 38, 43. Alle solistische werken voor kontrabas zijn geschreven voor dit type 4-snarige bas.


Alle strijkinstrumenten behorende tot de vioolfamilie hebben een kam, waarmee de beweging van de trillende snaar wordt overgebracht naar de klankkast.

Daarmee is evenwel toch iets aan de hand op akoestisch vlak: de grotendeels heen en weer gaande beweging van de snaar op de kam, wordt omgezet in een trek/druk beweging van de pootjes van de kam op de klankkast. Deze beweging loopt op een cirkelsegment. De beide pootjes zijn daarbij in tegenfaze en doen zo het bovenblad van het instrument trillen. Maar naast deze zijdelingse beweging is er eveneens een duidelijke beweging in de lengterichting van de snaar. Immers de snaar-spanning wordt bij het trillen gemoduleerd met de dubbele trilfrekwentie. Het gekombineerde effekt van die dynamische krachten op de trilling van het bovenblad, is dat er een boventoon ontstaat of wordt versterkt, precies 1 oktaaf boven de grondtoon waarop de snaar zelf klinkt. Het effekt is niet spektakulair maar wel degelijk hoor- en meetbaar. Het draagt bij tot de volheid van toon van het instrument en is onafhankelijk van de besnaring.


Zoals we zagen bij de behandeling van klankkasten, krijgen we bij de viool twee belangrijke resonanties: enerzijds de eigentoon van het bovenblad (het hout, bij voorkeur ergens rond 420Hz, iets lager dan de La-snaar (69)), anderzijds die van de ingesloten lucht (de gedempte helmholtz resonator, meestal afgestemd op 280Hz, de toon overeenkomend met de re-snaar (62)). Bij een goed instrument worden beide resonanties zo uitgewerkt dat een gelijkmatige toonweergave over de gehele tessituur bereikt wordt. Vaak echter mislukt dit en krijgen we af te rekenen met een bepaalde duidelijk geprononceerde toon die de te spelen toon moeilijk artikuleerbaar maakt. Dit staat bekend als een wolf-toon. Het verschijnsel, eigen aan komplexe trillingssystemen, komt ook voor bij altviolen, cellos en zelfs kontrabassen. De eigenschappen van het bovenblad worden teoretisch en praktisch behandeld in paragraaf 4450, waar we het hebben over de propagatie van trillingen in niet homogene media.


Wanneer we uitgaande van de vormverhoudingen van de viool, het gehele strijkkwartet zouden dimensioneren, dan zou de altviool -een kwint lager gestemd dan de viool- een lengte moeten hebben van 3/2 die van de viool, dus ca. 90cm. De cello zou dan een lengte moeten hebben van 180cm, immers hij is een oktaaf lager gestemd dan de altviool. De kontrabas zou in dat geval door geen enkele deuropening meer te loodsen zijn... Indien de vioolfamilie op deze wijze proportioneel en volgens zuiver akoestische wetmatigheden zou worden opgebouwd, zou het hele ensemble een maximale homogeniteit van klankkeur kunnen bereiken. Helaas echter, zouden de instrumenten -behalve de viool zelf, die immers het uitgangspunt vormde- totaal onspeelbaar zijn. Geen mens heeft immers handen groot genoeg om op de op die wijze gebouwde altviool en laat staan cello, de door komponisten gevraagde intervallen te spelen. De viool-familie is dan ook in haar bouw een kompromis tussen enerzijds homogeniteit en anderzijds bespeelbaarheid. De altviool wordt meestal gebouwd met een mensuur die hooguit 20 tot 25% groter is dan die van de viool, terwijl de cello slechts tweemaal zo groot is als de viool. Ter kompensatie voorziet men zowel altviool als cello van in verhouding genomen heel wat dikkere snaren. Een perfekte oplossing vanuit het oogpunt van homogeniteit is dit nochtans niet, want de resonantie van de klankkast in altviool en cello is door de eigenlijk te kleine mensuur, in verhouding te hoog. Bouwers hebben doorheen heel de geschiedenis gepoogd hieraan tegemoet te komen door het bedenken van afwijkingen in de vormverhouding van die lagere instrumenten teneinde de kastresonantie toch maar naar omlaag te krijgen... Dit heeft o.m. geleid tot de kreatie van instrumenten zoals de tenor-viool (een gedownscale'de versie van de viool met de stemming van een altviool), die evenwel nooit echt doorbraken.

Natuurlijk is dit slechts heel konditioneel een goed streven: immers, het kan alleen positief worden geduid, wanneer we inderdaad de homogeniteit van deze instrumentengroep als hoogste doel stellen. Er zijn daareentegen heel wat argumenten aan te geven om dit nu juist niet te doen: komponisten hebben vaak juist gebruik gemaakt van de erg specifieke timbreverschillen tussen de strijkinstrumenten onderling en zouden het wellicht niet erg op prijs stellen hun stuk voor de wat klaaglijke en donkere altviool te horen spelen op een erg briljant en viool-verwant instrument. Bij een altviool ligt de resonantie frekwentie van de ingesloten lucht in de klankkast meestal rond 58,59 (Sib-Si, boven de solsnaar), op een heel andere plek dus dan bij de viool.


Over de klassieke strijkinstrumenten bestaat dermate veel overal beschikbare literatuur, dat we het onderwerp hier niet nog eens dunnetjes willen overdoen. We verwijzen de studenten naar de vele goede werken beschikbaar in handel en biblioteek.


Muziekliteratuur hedendaagse muziek

Voor komponisten zijn er wel enkele werken uit de hedendaagse literatuur waarvan de konsultatie aanbevolen dient te worden, enerzijds omwille van de gebruikte notatie, anderzijds omwille van de erin toegepaste nieuwe speeltechnieken. We beperken ons hier tot een summier lijstje.

VIOOL

Luciano BERIO ‘ Sequenza VIII ‘

ed.: UE, 1977 [kon.bib]

Giacinto SCELSI ‘Divertimento 3, viool solo’

ed. Salabert, Paris, 1987

Iannis XENAKIS ‘Mikka’

ed.: Salabert, Paris, 1972

Yannis PAPAIOANNOU ‘Aphighissi’ (1971)

manuscript, stichting logos archief

Laslo KALMAR ‘Monologo 2’ (1973/77)

ed.: Editio Musica Budapest, 1977

Takayoshi YANAGIDA ‘Nereus’

manuscript, stichting logos archief

Hermann KELLER ‘Triade fuer Solo-violine’ (1979)

ed.:Verlag Neue Musik, Berlin 1985

Marek BORKOWSKI ‘Cadenza’

manuscript, stichting logos archief

Malcolm GOLDSTEIN ‘Sounding the fragility of line’ (1988)

Archief Stichting Logos

Anestis LOGOTHETIS ‘Agglomeration’

UE , archief stichting logos

Godfried-Willem RAES 'Fidel-C' (voor viool en live electronics)

belangrijke gespecialiseerde uitvoerders:

Een oudstudent van het Gentse konservatorium, Stefaan SMAGGHE -tevens een heel goed improvisator, schreef ooit (1996-67) een eindwerk rond experimentele viooltechnieken dat een bruikbaar overzicht geeft. Het zou moeten beschikbaar zijn in de bibliotheek. Er is ook een exemplaar in de archieven van Stichting Logos.


ALTVIOOL

enkele specifieke komposities:

Morton FELDMAN ‘The viola in my life’

Godfried-Willem RAES 'Slow sham rising'

belangrijke gespecialiseerde uitvoerders:


CELLO

 Van alle strijkinstrumenten is de literatuur voor de cello het meest uitgebreid.

Enkele belangrijke namen van komponisten die solistisch eigentijds werk voor de cello schreven: Iannis Xenakis (†), Jonathan Harvey (†), John Cage (†), Brian Ferneyhough, Morton Feldman (†), Wolfgang Rihm, Karlheinz Stockhausen (†), Gyorgy Ligeti (†)...


KONTRABAS

Enkele 'hoofdrolspelers' voor de kontrabas:

Ook buiten de 'ernstige' hedendaagse muziek is voor de kontrabas een belangrijke rol weggelegd: o.m. in de jazz en dansorkesten. Het pizzicato spel overweegt daar evenwel het 'strijkinstrument'.


Enkele historische vernieuwende werken voor strijkkwartet:

Dick RAAIJMAKERS 'Kwartet Heiliger Dankgesang' (vroeger: 'Elektries Kwartet') 

George CRUMB 'Black Angels'

Kevin VOLANS

Walter ZIMMERMANN "Fraenkische Taenze"


Filedate: 970928 / updated: 2013-02-04

Terug naar inhoudstafel kursus: <Index Kursus>

Naar homepage dr.Godfried-Willem RAES